De 5 belangenorganisaties roepen de senatoren in hun brief op om de minister kritisch aan de tand te voelen over de waarborg op een terugverdientijd van 7 jaar voor zonnepanelen, een langjarig perspectief voor de terugleververgoeding, een einde aan de onduidelijkheid over het absoluut maximum van diezelfde terugleververgoeding en om perspectief voor huurders.
Niet het geval
‘De minister heeft in de parlementaire behandeling herhaaldelijk benadrukt dat zonnepanelen, ook na afschaffen van de regeling, een goede investering zullen blijven. Helaas blijft het onduidelijk hoe de minister dit wil borgen’, openen de belangenbehartigers hun brief aan de leden van de Eerste Kamer. ‘Wij bepleiten langjarig perspectief zodat zon op dak ook in de toekomst een voldoende aantrekkelijke businesscase houdt om in te blijven investeren. Het afbouwen van de salderingsregeling kan alleen als het alternatief voldoende zekerheid en vertrouwen wekt. Dat is nu niet het geval.’
Behandeling wetsvoorstel Eind juni besloot de commissie voor Economische Zaken en Klimaat van de Eerste Kamer om de voorbereidingen voor behandeling van het wetsvoorstel voor afbouw van de salderingsregeling pas na de zomer voort te zetten. De Eerste Kamerleden wilden onder meer wachten op het Fakton-onderzoek naar de gevolgen van Jettens wetsvoorstel voor de uitrol van zonnepanelen bij huurwoningen. Dat onderzoek – dat concludeert dat zonnepanelen interessant blijven voor (ver)huurders – heeft de minister inmiddels opgestuurd aan de senatoren. Behandeling van het wetsvoorstel in september is voor Jetten cruciaal, omdat de demissionaire minister en zijn ambtenaren anders verwachten dat de afbouw van het salderen niet per 1 januari 2025 van start kan gaan. |
Terugverdientijd
In hun brief pleiten de belangenorganisaties onder aanvoering van Vereniging Eigen Huis voor een goede waarborg op de redelijke terugverdientijd van gemiddeld 7 jaar. Ze constateren dat minister Jetten herhaaldelijk verwijst naar een studie van TNO, maar dat het kennisinstituut in dat rapport juist stelt dat als de kostendalingen van een zonnepaneelinstallatie teniet worden gedaan doordat door toenemende installatiekosten de terugverdientijden stijgen tot bijna 12 jaar in 2030.
‘Dit ongunstige scenario lijkt niet onrealistisch en daarnaast zijn er nog meer variabelen en aannames die voor onzekerheid zorgen’, schrijven de organisaties. ‘Juist vanwege die onzekerheden vinden wij consumentenbescherming via een concrete borging noodzakelijk.’
Terugleververgoeding
De organisaties stellen verder teleurgesteld te zijn dat minister Jetten niet kan instemmen met hun verzoek om ook voor de periode na 2027 een minimum redelijke vergoeding voor teruggeleverde zonne-energie van 80 procent van het kale leveringstarief in de wet vast te leggen.
‘Voor ons wordt hiermee geen recht gedaan aan het langjarige perspectief waar huishoudens naar verlangen. De minister anticipeert op een goede marktwerking, meer concurrentie en de mogelijkheid dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs de teruggeleverde energie wordt verkocht. De verwachting dat er in 2027 in de praktijk al een goed ingerichte en functionerende markt is, is erg onzeker. We vinden het laten vallen van de wettelijke borging en daarmee inperking van de consumentenbescherming te gewichtig om daarvan afhankelijk te zijn. Mochten de aannames van de minister niet tot uiting komen, zijn consumenten voor hun zelfopwek na 2027 afhankelijk van de vergoeding die de eigen energieleverancier bereid is te betalen. Afgelopen jaren hebben we al gezien dat leveranciers extreem lage terugleververgoedingen bieden sinds de wettelijke bescherming niet meer bestaat.’
Absoluut maximum
Verder blijft de minister volgens hen onduidelijk in welke concrete situatie en bij welke – procentuele – ontwikkeling van de marktprijzen er sprake zal zijn een ‘extreme situatie’ met als gevolg dat het maximumtarief in werking zal treden.
‘We zien graag een concrete cijfermatige toezegging of bandbreedte wat het minimale niveau wordt van de terugleververgoeding in “extreme situaties”. Daarnaast wensen wij concrete criteria wanneer een situatie als extreem kan worden beschouwd. Huishoudens willen vooraf duidelijkheid wanneer deze situatie zich kan voordoen.’
Huurders
In hun brief springen de organisaties ook op de bres voor consumenten met een huurwoning. De toezegging van minister Jetten om 100 miljoen euro uit te trekken voor woningcorporaties kan hen nog niet bekoren.
‘Voor nieuwe installaties kunnen verhuurders hun huurders zonder salderingsregeling geen aantrekkelijk aanbod doen – huurders moeten instemmen met de plaatsing van de installatie. Subsidie op de investering in zonnepanelen helpt daarbij, maar een eenmalige subsidiepot van 100 miljoen euro is niet genoeg om de komende jaren het investeringsniveau op peil te kunnen houden. Voor bestaande installaties hebben huurders met zonnepanelen langlopende servicekostenovereenkomsten afgesloten voor vaste vergoedingen per maand. Die lasten dalen niet, maar de opbrengst wel. Dit probleem is extra groot bij NOM-huurwoningen met een energieprestatievergoeding (EPV).’
Twijfels bij ACM
De belangenorganisaties vragen de senatoren om de minister om duidelijkheid te vragen over het feit of de evaluatiemomenten in 2025 en 2028 er ook toe kunnen leiden dat de afbouw van de regeling wordt versneld.
Verder vragen ze zich af of de ACM voldoende onafhankelijk is om tweejaarlijks advies uit te brengen over de hoogte van de redelijke terugleververgoeding. ‘Wij hebben met verbazing kennisgenomen van het standpunt dat de ACM, zonder ons vooraf te consulteren, heeft ingenomen, waarmee ze zich als onafhankelijk toezichthouder in het politieke debat inmengde en positioneerde. Ook zetten wij onze kritische vraagtekens bij de berekening die de ACM heeft gemaakt over de kosten van salderen voor huishoudens zonder zonnepanelen. Deze berekening heeft een gewichtige rol gespeeld in de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en de minister blijft er ook in de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer, onzes inziens ten onrechte, aan refereren.’
Fouten in berekening
De belangenorganisaties stellen bovendien dat de berekening van de ACM meerdere fouten bevat. De belangrijkste fout is dat de toezichthouder ervan uitgaat dat de kosten van de salderingsregeling voor energieleveranciers gelijkstaan aan 40 eurocent per kilowattuur, het niveau van het prijsplafond. ‘Echter, van de 40 eurocent per kilowattuur betreft maar liefst 15 eurocent per kilowattuur energiebelasting. Dan blijft dus maximaal 25 eurocent per kilowattuur over en geen 40 eurocent per kilowattuur’, aldus de belangenorganisaties.
‘Vervolgens veronderstelt de ACM dat het volledig te salderen leverancierstarief verlies voor de energieleverancier betekent. De ACM rekent met een werkelijke marktwaarde van 0 cent voor álle op jaarbasis door een huishouden teruggeleverde elektriciteit. In werkelijkheid lag de gewogen gemiddelde marktwaarde (rekening houdend met de uren waarop zonnestroom inderdaad weinig tot geen financiële waarde heeft) van zonnestroom op de energiebeurs in 2022 op zo’n 15 eurocent per kilowattuur. Er blijft dan van de vermeende 40ct/kWh “inkomstenderving” van de energieleveranciers waar de ACM mee schermt, dus nog maar 10 eurocent per kilowattuur over. Dat betekent dat de extra kosten die de huishoudens zonder zonnepanelen zouden betalen dus ook maximaal een kwart zijn van wat de ACM voorspiegelde.’
De september 2024-editie van Solar Magazine is verschenen. Het tijdschrift bevat artikelen over de toekomst van de Nederlandse pv-markt, negatieve stroomprijzen, de strijd tegen dwangarbeid en Solar Solutions Kortijk.